Joke Van Caesbroeck en Christophe Vekeman overbruggen de afstand in brieven
Tijdens de eerste weken van de coronalockdown richtten vierentwintig Vlaamse schrijvers en dichters brieven aan elkaar. Dat gebeurde op initiatief van auteur Joost Devriesere. Deze briefwisseling is verzameld in het boek De afstand (Houtekiet, 20 mei), waarvan de opbrengst naar Dokters van de Wereld gaat. Hier kun je de correspondentie lezen tussen Joke Van Caesbroeck en Christophe Vekeman. ‘Dit is nu iedereens leven. Ik voel me bestolen.’
____________________________
de eerste dag van de vierde maand, vroeg in de nacht
Christophe,
Het was dankzij jouw befaamde hoed, waarzonder je tot zover ik weet nooit het huis verlaat, dat ik je op een dag ontwaarde voor de toonbank van een slagerij. Ik wandelde aan de overkant van de straat. Ik was op weg naar de apotheker, mijn pijnstillers waren op. Ik wilde zwaaien, maar bedacht me net op tijd. Er bestaan weinig bewegingen die suffer zijn dan zwaaien. Ik vraag me af of jij daarom die cowboyhoed draagt, omdat het je een sociale houding verschaft. Omdat je in plaats van te zwaaien gewoon de boord van je hoed tussen je duim en wijsvinger kan houden en hem een paar centimeter naar beneden kan trekken, terwijl je kort knikt. Het is in elk geval een pak minder schaapachtig dan een hand in de lucht steken, palm naar voren, en er van links naar rechts mee zwieren. Wanneer ik me niet tijdig bedenk en alsnog als een schlemiel naar iemand sta te wuiven, slik ik de schaamte nadien weg met pijnstillers en een vooraf voortreffelijk gewalst glas rosé.
De schaamte om mijn traag en afstompend bestaan is me ontnomen
Het was een maandag, toen ik jou in de slagerij zag staan. Maar zeker ben ik daar niet van, ik ga op eender welke dag boodschappen doen bij de apotheek. Nu is het woensdagavond. Maar zeker ben ik daar niet van, ik schrijf op eender welke dag brieven naar vreemde mannen die bij voorkeur ouder zijn dan ik. Overigens kan het nu evengoed dinsdagavond zijn, of zaterdagavond, niemand die er nog om maalt. En toch zie ik mensen dagschema’s opstellen, voor henzelf en voor hun gebroed. Ik word moe van al die paniekerige structuren. Wat deelt een mens het leven toch graag in, met dagen en maanden en seizoenen die allemaal een naam dragen en verplichtingen met zich meebrengen. Ik leg me liever neer bij hoe het leven zich vanzelf al organiseert. De zon komt op en gaat iets later weer onder, het weer wordt warmer en dan weer kouder, restaurants zijn ofwel open ofwel gesloten, en soms liggen er in de winkels meer asperges dan anders.
Mijn leven ziet er precies hetzelfde uit als voorheen. Het verschil zit hem in het bijvoeglijke. Een vrijwillige quarantaine werd een opgelegde. Ik word nog steeds wakker, verbaasd over het feit dat dat toch weer is gebeurd, zet koffie, kijk door het raam naar de parking van het ziekenhuis, ga wandelen, rook sigaretten, schrijf een paar zinnen op in een boekje, en loop naar de supermarkt om er onder andere rosé, de drank der nuance, te kopen.
Dit is nu iedereens leven. Ik voel me bestolen. De schaamte om mijn traag en afstompend bestaan is me ontnomen. Ik hoef ze niet meer weg te gieten met rosé en pijnstillers. Ik moet mezelf nu verdoven voor mijn plezier. Het is bijna net zo erg als het water dat in mijn ogen springt wanneer ik op televisie een kind zie zwaaien naar zijn oma achter glas.
Ik ben een sentimentele levensgenieter geworden. Ik mag hopen dat het leven jou tegenwoordig beter afgaat.
Joke
____________________________
Gent, op de tachtigste verjaardag van mijn vader
Beste Joke,
“Dit is nu iedereens leven”, schrijf je, maar aan koffie heb ik al van kindsbeen af een hekel, sigaretten rook ik niet meer (waarom sigaretten roken als er sigaren bestaan?) en sneller zullen wij ons in het jaar 2085 bevinden dan dat de dag aanbreekt dat ik voor mijn plezier rosé begin te drinken. Op Mandarine Napoléon, dan weer, heb ik dezer dagen al mijn zinnen tegelijk gezet, net als op Jim Beam en Carapils, het enige echte hillbillybier van ons vaderland, dat bijgevolg een reden te meer heeft om trots op zichzelf te zijn. De andere twee redenen zijn Mandarine Napoléon en Willem Elsschot.
Zeg, welke pijnstillers zijn het die je kennelijk zo overvloedig binnenwaarts gooit? En slik je ze tegen de pijn die je voelt, of tegen de pijn die nog komen moet? Ik ben zelf vaak geneigd tot het laatste, daar ik gewoon ben het ergste te vrezen – al moet ik zeggen dat ‘het ergste’ zich niet altijd even duidelijk laat definiëren door iemand als ik. “Sometimes it’s heaven and sometimes it’s hell, and sometimes I don’t even know”, zingen Waylon Jennings en Willie Nelson, en dezer dagen zing ik het instemmend met hen mee. Want natuurlijk is de situatie “bevreemdend”, zoals je allerwegen hoort, en uiteraard is de gedachte aan al die zieken en doden wereldwijd verschrikkelijk, en vanzelfsprekend, zeker, lijd ik zwaar inkomstenverlies en hangt de bedelstaf mij als het zwaard van Damocles boven het hoofd – maar. Maar tezelfdertijd kan ik onmogelijk ontkennen dat de lege straten mij bevallen, dat ik mij, ondanks mijn relatieve werkeloosheid, nog geen gebenedijd moment verveeld heb, en dat ik mij er zelfs al op betrapt heb, af en toe, hoegenaamd niet uit te kijken naar de maandag waarop het leven weerom zijn gewone gang zal gaan.
Ik ben een aarts- en werkelijk aartsluie misantroop, zo blijkt maar weer
Ik ben een aarts- en werkelijk aartsluie misantroop, zo blijkt maar weer, en Jezus ja, wat blijkt het ronduit overvloedig. Trouwens, over misantropie gesproken: al die mensen die menen hun steentje aan het wereldgeluk te kunnen bijdragen door uit eigen beweging op Facebook andermans gedichten te gaan zitten voorlezen of akoestischegitaarversies van pakweg Led Zeppelinnummers te brengen en daarbij een smoel trekken alsof zij er hogelijk van overtuigd zijn dat je op het misselijkmakend vertoon van eigendunk in kwestie echt hebt zitten wachten, als mens, en dat je hun gerust dankbaar mag zijn voor zoveel strikt belangeloze inzet, wel, al die teringlijers, beste Joke, om het eens over een andere ziekte te hebben, mogen voor mijn part, nu ja, je weet wel wat ik bedoel. Ik heb die mensen niet graag, wil ik zeggen. Als ik een gedicht van Hugo Claus wil lezen, bijvoorbeeld, dan loop ik – ook in deze coronatijden – rustig naar mijn boekenkast. En als ik een gedicht van Hugo Claus wil horen, dan typ ik de woorden “Hugo Claus” en “gedicht” in op YouTube. Wat zullen we godverdomme nu krijgen?
Verder heb ik ook zelf een paar dagen geleden een filmpje opgenomen, waarin ik een gedicht van Joost Zwagerman voorlees, dus geen paniek, ik ben niet echt heel boos, hoor. Een en ander gebeurde weliswaar op vraag van mijn uitgeverij, maar toch.
© Peter Terrin
Wist je dat de gewoonte van cowboys om te groeten met de (rechter)hand aan de rand van hun hoed oorspronkelijk louter geruststellend bedoeld was? In wezen brengen zij immers niet zozeer hun hand naar hun hoed als dat zij ostentatief hun hand verwijderen van het wapen dat in hun heupholster prijkt en dat zij dus, vriendelijk als zij nu eenmaal gestemd blijken te zijn, ten aanzien van de gegroete niet zullen trekken. Zelf groet ik van een afstand doorgaans, nu ik erover nadenk, door niet alleen mijn arm omhoog te brengen maar ook, als de vlijtigste uitslover van de klas, mijn wijsvinger op te steken. Geen idee waar dat vandaan komt. Of wacht, misschien wel. Volgens mij plachten de mannen – of sommige mannen – in het dorp waar ik opgroeide elkaar op die manier gedag te zeggen. Ja, zo is het inderdaad, zo zit het: ik wil, met mijn wijsvinger in de lucht, een jarenzeventigdorpeling in de stad zijn! Ik wil nergens bij horen, dokter, zo ben ik altijd geweest.
Die slager, was dat Geert? Ik hou van Geert, en ik hou van Dorien, zijn echtgenote. Ze lezen nooit gedichten voor op Facebook, en hun blinde vinken zijn een reden te meer voor ons vaderland om trots op zichzelf te zijn.
Wees verzekerd van mijn hartelijkste groeten, Joke, en tot schrijvens,
Christophe
____________________________
Gent, de derde dag van de vierde maand, vroeg in de nacht
Christophe,
Slagerij Geert, jawel, in de Sint-Jacobsnieuwstraat, waar ook mijn voormalige apotheek gelegen is. Kwaliteitsslagerij Geert, moet ik zeggen. Als mens die louter functioneel vlees eet – een chronisch tekort aan vitamine B12 en een angst voor vervangende inspuitingen dwingen me zo nu en dan tot kip en gehakt – kom ik er zelden. Maar ik hoor te pas en te onpas enkel goeds vertellen over Geert en zijn vlees. Het dringt nu tot me door dat dat laatste evengoed over zijn echtgenote Dorien zou kunnen gaan. Niets zo fijn om als vrouw omschreven te worden als kwalitatief vlees, al is het maar een blinde vink. Slechtziend zijn levert in de liefde meer voor- dan nadelen op. Zeg dat een hevig bijziende vrouw die herkenbare deuntjes fluit het gezegd heeft. Wie trekt streepjes?
© Alexander Meeus
Pijnstillers (paracetamol, om tussen haken op je vraag te antwoorden) werken zoals elke symptomatische oplossing het best al anticiperend. Ook ik ga uit van drama’s, zonder rekening te houden met nog grotere drama’s. Nyk de Vries begint een van zijn prozagedichten, alweer een woord uitgevonden door mensen die nood hebben aan woorden uitvinden, zo: “Het ergste wordt altijd weer overschaduwd door iets dat nog weer erger is. Nadat haar been was overreden, hoorden we Hansje nooit meer over haar koortslip.” Als je wil weten hoe het afloopt, raad ik je zijn bundel De dingen gebeuren omdat ze rijmen aan. Laat het alsjeblieft na het voor je webcam voor te lezen. Joost Zwagerman is een excuus, ik heb een oneindig respect voor mensen die het leven uit eigen beweging gedag zeggen, maar waarom doe jij dingen die je onaangenaam vindt, louter omdat ze je door je uitgeverij worden opgedragen? Het is naast vele andere redenen een reden waarom ik niet happig ben een boek uit te geven bij een daarom vragende uitgeverij, wat me mogelijks de reputatie van arrogant klerewijf oplevert. Ik slik het allemaal, met paracetamol.
Ik slik het allemaal, met paracetamol
Ik mis Luc De Vos. Op de televisie zag ik een meisje met een gitaar in de hand ‘Mia’ zingen door haar raam, en ik ergerde me dood, zoals ik me ook erger aan mensen die op dramatische wijze gedichten van een ander inlezen, en aan het hypocriete hysterische achtuurapplaus. Populair maak ik me daar niet mee, maar ik ga ervan uit dat niemand deze brief zal lezen. Ik luister dagelijks naar ‘De redder’ van Gorki, wat ik voordien ook al dagelijks deed, in mijn huis, met de ramen gesloten, en zonder ermee op televisie te verschijnen. Stel je voor, Luc zou lachen, zijn moeder zei toch al dat Hij nooit meer komt?
Weet jij overigens waarom jouw moeder en recent jarige vader (mijn felicitaties, indien hij nog onder ons is) voor de Franstalige schrijfwijze van jouw voornaam hebben gekozen?
Ik kijk er zeer naar uit om in het jaar 2085 met jou een fles rosé te delen. Ik scrol de komende uren door mijn agenda om die afspraak te noteren.
Ach, Christophe, de traagheid.
Joke
____________________________
Beste Joke,
Veel dank voor je mij verkwikkende brief en je tip aangaande Nyk de Vries. Nyk de Vries heeft zijn naam niet mee, maar die titel is fantastisch en het citaat is van dien aard dat het de lezer inviteert tot mompelend debiteren, wat ik persoonlijk zelfs – er viel in de wijde omtrek geen spoor van een camera te bekennen – niet één, geen twéé, maar niet minder dan dríé keer achtereen heb gedaan. En ik sluit, hier in de beslotenheid van mijn schrijfkamertje, bovendien niets uit wat de nabije toekomst betreft.
Over de door mij zeer bewonderde, zeer aimabele Zwagerman dan. Natuurlijk heeft m’n uitgeverij mij helemaal niets “opgedragen”, maar me gewoon heel vriendelijk een vraag gesteld, en bovendien vond ik – vergis je niet – het voorlezen geenszins “onaangenaam” om te doen, wel integendeel. Breng ik niet mijn halve professionele leven door achter allerlei microfoons? Er zijn misschien, na lang, ijverig zoeken, vijf dingen op deze wereld te vinden, hooguit vijf, die ik liever doe dan voorlezen, dus daar gaat het niet over. Wat is het probleem dan? Wel, zo graag ik voorlees, zo weinig plezier vind ik dikwijls in het beluisteren van anderen die voorlezen. Mutatis mutandis ben ik in cafés ook, zeker in het gezelschap van mijn cowboyvrienden, op haast principiële wijze de luidruchtigste bralboei van het etablissement, maar erger ik mij krom wanneer ik, ’s anderendaags alleen aan de toog, in een verre hoek iemand hardop hoor lachen. Wat ik in mijn vorige brief “misantropie” noemde, is naar alle waarschijnlijkheid kortom heel eenvoudig ordinair egocentrisme. Merk je dat ik goudeerlijk tegen je wil zijn? (Ik zag jou eens optreden. Dat deed je zo goed dat ik je later uitgenodigd heb voor het door mij gecureerde Archipelfestival dat in oktober zal plaatsvinden in Sint-Niklaas. Zoals je weet ben je op deze uitnodiging ingegaan ondertussen, in ruil voor twee flessen rosé.)
Wat ik ‘misantropie’ noemde, is naar alle waarschijn-lijkheid ordinair egocentrisme
Mijn vader, die altijd oppassend geleefd heeft, stelt het ronduit goed: gisteren aan de telefoon herhaalde hij zijn voornemen op het gemak naar de honderd te gaan. Hij zei ook dat een vliegtuig het bij ontstentenis van tegenwind niet voor elkaar krijgt om op te stijgen. Wat hij niet vertelde: waarom het “Christophe” en niet “Kristof” is. Misschien spraken mijn ouders graag al eens een woordje Frans, zonder de betreffende taal verder machtig te zijn, zodat mijn naam een soort van noodoplossing is? Zelf ben ik desondanks op zich niet ontevreden met mijn voornaam (je kan blijkbaar ook “Nyk” heten), al is de combinatie “Christophe” en “Vekeman” geen erg gelukkige. Óf mijn volledige naam, immers, klinkt als één woord wanneer je hem uitspreekt, terwijl ik allesbehalve een man uit één stuk ben, óf je moet met het oog op de duidelijkheid tussen de f en de v een artificiële, ongemakkelijke stilte laten vallen, waarbij telkens weer de vraag is hoelang die precies moet duren. Enfin, als straks mijn been wordt overreden, hoor je mij er niet meer over, natuurlijk.
Nu ga ik naar Geert, echt waar, voor een handvol gemengd gehakt, want vanavond staat er spaghetti op het menu. Mijn vrouw en ik baten dezer dagen een Cara & Western genaamd hotelletje uit, vol denkbeeldige gasten die dol zijn op aperitieven, met een voedzaam maaltje en een langspeelfilm toe. Ik fungeer, tijdens de lange apero-uren, als dj en ober, terwijl mijn vrouw de gasten ontvangt, de ijsblokjes aanvult en ook het eten bereidt. Het is een prima hotel, al zeg ik het zelf. Er heerst een drukte van belang, en avond na avond is je reinste gezelligheid troef. Wel heb ik gisteren iemand luidruchtig moeten berispen daar hij veel en véél te hard lachte. “Als ‘De redder’ opstaat”, zo legde ik hem op hoge toon uit, “dan wordt er geluisterd, kerel, en verder niets.”
Hou je haaks, Joke, en hopelijk praten we binnenkort verder, in levenden lijve,
Christophe
____________________________
De afstand. 24 Vlaamse auteurs schrijven brieven in tijden van corona
verschijnt op 20 mei bij uitgeverij Houtekiet en bevat briefwisseling tussen deze schrijversduo’s: Jeroen Olyslaegers & Siel Verhanneman – Christophe Vekeman & Joke Van Caesbroeck – Fikry El Azzouzi & Lenny Peeters – Joost Vandecasteele & Tim Foncke – Lara Taveirne & Stijn Tormans – Tom Naegels & Valerie Tack – Nikkie Van Lierop & Luc Boudens – Mark Cloostermans & Amélie O. – Elvis Peeters & Anneleen Van Offel – Frederik De Backer & Joost Devriesere – Sven Staelens & Piet De Praitere – Sien Volders & Mustafa Kör.